Historische context
Parallel aan de ontwikkeling van de secundaire accu werd ook gezocht naar een betere stroombron dan een primaire accu. De voorzet was al gegeven door Michael Faraday met diens ontdekking van magnetische inductie.
In 1866 kwamen Werner von Siemens en Charles Wheatstone gelijktijdig met een praktisch toepasbaar ontwerp voor een dynamo.
Zénobe Gramme vond in 1871 de Gramme dynamo uit, die het voor het eerst mogelijk maakte op commerciële schaal stroom te generen. Bij toeval ontdekte Gramme dat bij het parallel schakelen van twee Gramme-dynamo's de ene dynamo als motor ging functioneren, elektrisch aangedreven door de andere. De Gramme machine groeide zo uit tot de eerste, succesvolle industriële elektromotor.
Zo was de cirkel rond. De dynamo kon elektriciteit genereren, secundaire accu kon het opslaan en de elektromotor kon electrische energie omzetten in mechanische aandrijving. De ontwikkeling van de accu raakte in een stroomversnelling. In 1890 waren er negen electrische auto's tegen één met een ontbrandingsmotor.
Met het toenemen van de vraag ontstond ook de behoefte aan industriële productie. Echter, de nieuwe technologie en met name de constructie van de platen werd beschermd door een groot aantal ingewikkelde patenten. Veel bedrijven zochten daarom naar een vervanger voor loodoxide als startmateriaal. Zo werd rond 1889 door Clement Payen in Amerika en Francois Laurent-Cely in Engeland loodchloride toegepast. Na enkele jaren werd dit proces verworpen, maar tegen die tijd waren wel twee van de grootste accufabrieken ter wereld ontstaan: in Amerika de Electrical Storage Battery Company en in Engeland de Chloride Electrical Storage Syndicate, nu de Chloride Group geheten.